Toename werknemers uit het buitenland op het platteland neemt toe
Sinds de uitbreiding van de Europese Unie is het aantal EU-arbeidsmigranten toegenomen. Ongeveer een kwart van hen vestigt zich op het platteland. Het gaat relatief vaak om arbeidsmigranten uit het midden en oosten van de EU met lagere inkomens, die werken als uitzendkracht en een woning delen met anderen. Als ze langer in Nederland blijven, verbetert hun positie. Lokaal beleid in deze gemeenten sluit slechts beperkt op deze situatie aan, constateert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL): huisvestingsbeleid is meestal gericht op kortdurend verblijf, en veel minder op zelfstandige woonruimte voor langer verblijvende arbeidsmigranten.
Aanleiding voor het onderzoek is de toename van arbeidsmigratie vanuit de Europese Unie, ook op het platteland. Anders dan in de steden zijn de plattelandsgemeenten die te maken hebben met migratiestromen vaak klein, ze liggen vaker ver weg van voorzieningen en hebben een eenzijdiger banenmarkt. Bovendien zijn kleine(re) gemeenten lang niet altijd toegerust voor de opgaven rond migranten. Arbeidsmigranten op het platteland hebben vaak lagere inkomens, werken als uitzendkracht en delen een woning met anderen. Allemaal factoren die hen kwetsbaar maken.
Hoe gaat het met deze groep? Uit het PBL-onderzoek blijkt dat van de 61.500 EU-arbeidsmigranten die tussen 2011 en 2017 arriveerden en op het platteland gingen wonen, zes jaar later ongeveer de helft nog in Nederland verbleef. Zes op de tien van hen woonden op dat moment nog steeds op het platteland, de rest verhuisde naar meer verstedelijkt gebied. De positie van arbeidsmigranten die op het platteland zijn gaan wonen, verbetert als ze langer blijven, zagen de onderzoekers in de zes jaar die ze onder de loep namen. Het aandeel zeer lage inkomens nam af. Mensen vonden vaker werk buiten de uitzendbranche en konden de gedeelde woonruimtes verruilen voor de reguliere woningmarkt, soms samenwonend met een partner en met kinderen.
“Bij het vinden van oplossingen voor huisvesting kijken gemeenten vooral naar wat tijdelijke migranten nodig hebben, terwijl veel mensen zich hier voor langere tijd vestigen”, stelt PBL-onderzoeker Dorien Manting, hoofdauteur van het rapport ‘Wie komt, wie blijft, wie vertrekt?’. “Het is niet zo dat arbeidsmigranten uit het midden en oosten van de Europese Unie hier alleen maar kort wonen en werken. Naast het ontwikkelen van tijdelijke huisvesting, vaak buiten de bebouwde kom, zou het beleid ook rekening moeten houden met de vraag van lang verblijvende arbeidsmigranten naar woningen in de reguliere woningmarkt binnen de bebouwde kom.”