HomeNieuwsSociale ZakenEen op drie gemeenten krijgt minder bijstandsbudget

Een op drie gemeenten krijgt minder bijstandsbudget


De verdeling van de voorlopige bijstandsbudgetten 2017 is bekend. In totaal wordt komend jaar 5,8 miljard euro over alle gemeenten verdeeld; twee procent meer dan er voor dit jaar beschikbaar was. Bij de verdeling is gebruik gemaakt van een gereviseerd verdeelmodel, met opnieuw grote verschuivingen als gevolg. Twee op de drie gemeenten krijgt volgend jaar meer budget, een op de drie moet het met minder geld doen. Een aantal gemeenten dat naar de rechter stapte om de verdeling over 2015 aan te vechten, gaat er in het verbeterde verdeelmodel op vooruit. 
‘Opmerkelijk’, stelt Leo Aarts, partner bij APE Public Economics. Het gaat om onder meer Utrecht, Amersfoort, Den Bosch en Assen. Deze gemeenten hebben de verdeling van het macrobudget over 2015, voor het eerst gebaseerd op het door het SCP ontwikkelde nieuwe verdeelmodel, bij de rechter aangevochten. In het per 2017 geldende verbeterde model gaan ze erop vooruit. Utrecht en Amersfoort ieder zes procent, Assen acht procent en Den Bosch negen procent, aldus Aarts.
Verschuivingen
Op verzoek van Binnenlands Bestuur heeft APE Public Economics een eerste overzicht en analyse gemaakt van de belangrijkste verschuivingen voor gemeenten. Het gaat om fikse verschuivingen, met uitschieters naar beneden (Zoetermeer: – 11 procent) en naar boven (Goeree-Overflakkee: +20 procent). Purmerend heeft een budgetdaling van 10% (red.)

Nauwkeuriger voorspellen
Het model op basis waarvan het voorlopige macrobudget 2017 is verdeeld, is ‘verder verbeterd’, schrijft staatssecretaris Jetta Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, PvdA) aan de Kamer. Mede naar aanleiding van forse kritiek op het in 2015 ingevoerde model. Die kritiek kwam onder meer van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv), maar ook van gemeenten waarvan er een aantal uiteindelijk naar de rechter stapte. In het nu gereviseerde model is het aantal kenmerken waarmee de kans op bijstand in een gemeente wordt voorspeld flink uitgebreid. Ook wordt meer dan voorheen rekening gehouden met werkgelegenheid in een regio. Hiermee kan in principe nauwkeuriger worden voorspeld hoeveel een gemeente nodig heeft voor haar bijstandsuitkeringen. Dit betekent overigens niet dat het objectief budget nu in alle gemeenten goed aansluit bij de werkelijke uitgaven. In Utrecht, Dordrecht en Den Haag bijvoorbeeld, ligt het gereviseerde objectief budget meer dan 10 procent lager dan de werkelijke uitgaven. Terwijl in andere gemeenten zoals Eindhoven en Maastricht het nieuwe objectief budget juist veel hoger is dan de werkelijke uitgaven (Eindhoven: +19 procent, Maastricht: +28 procent).
Objectieve maatstaven
Van invloed op de nieuwe verdeling is tevens de verdere afbouw van de verdeling van historische uitgaven naar objectieve maatstaven. Over 2016 werd nog de helft van het bijstandsbudget verdeeld op basis van historische uitgaven; per 2017 nog maar een kwart. Het voorlopige macrobudget 2017 bedraagt 5,8  miljard euro; een stijging van 116,2 miljoen euro ten opzichte van het nu eveneens definitief vastgestelde macrobudget voor 2016 van 5,7 miljard euro; 73,4 miljoen meer dan het voorlopige macrobudget 2016. De stijging voor 2017 hangt onder meer samen met de huisvesting van vergunninghouders bij gemeenten.
Een op drie krijgt minder
Een op de drie gemeenten (32 procent) krijgt volgend jaar minder budget van het rijk voor de bijstandsuitkeringen aan hun inwoners. Voor twee op de drie gemeenten (68 procent) neemt het budget toe, gecorrigeerd voor de stijging van het macrobudget. Uitgesplitst naar gemeentegrootte blijkt dat verhoudingsgewijs vooral veel grote gemeenten er op achteruit gaan, 48 procent van de 100.000+ gemeenten en 38 procent van de gemeenten met 40.000 tot 100.000 inwoners. Voor de kleine gemeenten (tot 15.000 inwoners) geldt overigens dat het budget (nog steeds) volledig wordt gebaseerd op historische uitgaven, tekent Aarts aan. Bij gemeenten tussen de 15.000 en 40.000 inwoners hanteert het verdeelmodel een ‘glijdende schaal’, waarbij geldt ‘hoe dichter tegen de 40.000 inwoners aan, hoe meer op basis van objectieve gegevens het budget wordt berekend’, legt Aarts uit. ‘De plussen en minnen in de budgetten die (grotendeels) op basis van historische uitgaven worden berekend, zijn direct verklaarbaar en hebben voor de betreffende gemeenten alleen tijdelijke gevolgen. Dat ligt anders bij de soms aanzienlijke plussen en minnen in de budgetten die (grotendeels) op basis van het gereviseerde objectief model worden bepaald. De gevolgen daarvan zijn structureel’, verduidelijkt Aarts.

Sociale Zaken artikelen